Begin jaren negentig reisde ik af naar het eiland, met de boot van Europoort naar Hull. Het was begin januari, donker en het had gesneeuwd. In Nederland had ik gewerkt voor het programma Ondersteuning, Overleving en Cultuur, een onderzoeksprogramma dat met de zgn. ‘vernieuwingsgelden andragologie’ was opgezet. Ik ging naar Engeland op uitnodiging van de Universiteit van Hull, waar ik als research assistent aan het werk ging bij het Centre for Systems Studies. Naast het geven van onderwijs ging ik ook onderzoek doen voor externe opdrachtgevers.
Van die begintijd herinner ik me nog het meest het laatste project dat ik gedaan heb, een evaluatie van een serie projecten die opgezet waren in een gemeente om mensen met mentale problemen te ondersteunen. Van mijn begeleider had ik een ‘Idealised Planning’ benadering moeten gebruiken, maar het leek mij veel interessanter om zo dicht mogelijk bij de praktijk te blijven en samen met de betrokkenen uit te zoeken hoe ze hun situatie konden verbeteren.
Hiermee zette ik mijn andragologische aanpak en de uitvoering ervan op de kaart.
In plaats van een evaluatie ontstond zo een heel ander project. Deelnemers werd een taal aangereikt, bestaande uit zinnen in de vorm van ‘if this is observed, do that’. Deze zinnen werden ingevuld en vervolgens geordend en gemodelleerd (van model van naar model voor constructie). Hierdoor kreeg men de middelen om de eigen praktijk naar eigen behoefte te verbeteren. Opmerkelijk was dat nog niemand van deze wijze van werken had gehoord. De aanpak werd echter hogelijk op prijs gesteld. Ze is in diverse volgende projecten binnen en buiten de universiteit verder ontwikkeld.
Uiteraard was het idee van een onderzoeksmethode om de praktijk te verbeteren niet nieuw. De gebruikelijke manier was echter om eerst te onderzoeken hoe een situatie werkte, om vervolgens te proberen die overeenkomstig algemene doelen te modificeren. Wat wij in Nederland de andragologische praktijk zouden noemen, wordt in Engeland enerzijds op deze wijze benaderd, anderzijds direct vanuit de praktijk. Ik was bijvoorbeeld een tijd lang vrijwilliger bij de ‘Contact Club’. Die organisatie biedt steun in de vorm van een plek om bijeen te komen of om samen met anderen een trip te maken. Het gaat daarbij om mensen die geen professionele steun meer krijgen bij mentale problemen, maar nog niet in staat blijken geheel zelfstandig te leven en te wonen. Van een onderzoekspraktijk daartussen is geen sprake.
Vanuit mijn Nederlandse opleiding was het vooral opmerkelijk om te ervaren hoe weinig van de doelstellingen en wensen van de betrokkenen gebruik wordt gemaakt. In mijn projecten ging het er juist om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en wensen tot hulpmiddel werden. In mijn optiek vormen doestellingen en wensen de drijvende kracht voor verandering, maar laat die dan onder controle van de betrokkenen! Men kan zelf met anderen overleggen, zelf doelstellingen wijzigen, of zelf hulp zoeken bij anderen. Mijn werk betekende overigens niet dat bestaande benaderingen werden vervangen door vormen van zelfsturing. Nog altijd zie ik onderzoeken langskomen, waarin men probeert de doelstellingen en wensen in vaste pakketjes of theorieën onder te brengen, zonder er verder iets mee te doen.
In mijn ervaring is de hulpverlening in Engeland niet goed georganiseerd. Er wordt veel gebruik gemaakt van vrijwilligers. Dat is uiteraard prima, maar die verdienen veel meer steun dan ze nu krijgen. Er is weinig steun vanuit de overheid zodat er veel afhangt van donaties. De inkomsten van de Contact Club komen bijvoorbeeld geheel van clubactiviteiten zoals een barbecue in de zomer en een kerstmaaltijd.